natuurcolumn: Putters
Vorig jaar verhuisden we naar een klein huurhuis met, voor ons veel belangrijker, een grote tuin. Die bestond vooral uit steen, wat gras en kale aarde. Het was even wennen, een andere tuin, andere buren, andere vogels, andere gebruiken.
Het meegenomen voederhuisje voor mezen werd direct in beslag genomen door twee tortelduiven, die er amper in pasten, koolmezen lieten zich niet zien. Wel mussen, die hun onderkomen gezellig onder de dakpannen van onze slaapkamer hadden.
De tegels haalden we zo snel mogelijk uit de tuin. Het gras, en alles wat zich ertussen bevond, mocht groeien. We zaaiden en plantten. Ik hoopte op putters in de winter. De vogeltjes waar onze oude buurvrouw Rina zo gek op was en die vroeger nog zeldzaam waren. Om putters naar de tuin te lokken, zaaide ik een bloemenmengsel in met kaardebollen. Niets daarvan kwam op. Aangezien de grond nog maar net verlost was van tegels, verwelkomde ik alles wat er wilde groeien, ook de aangewaaide teunisbloemen, waarvan het fluorescerend geel zo mooi contrasteerde met het blauwe avondlicht.
En wat bleek, ze lokten de vogels evengoed. Onverwacht kleurde een grijze februaridag rood-wit-zwart-geel: putters snoepend van de teunisbloemzaden! Wat niet alleen bijzonder was vanwege de mooie patronen in het verenkleed, of het feit alleen al dát ze er waren. Nee, het kwam door Rina. Haar man Gerard hield vroeger putters in zijn volière. Kort nadat hij was overleden, had iemand die vogels gestolen. Dus toen er na verloop van tijd spontaan putters in de tuin verschenen, was haar vreugde groot. “Dat had Gerard mooi gevonden”, besloot ze haar vaak vertelde verhaal.
Toen Rina overleed, gaf haar schoonzoon ons een bak zaadjes. “Willen jullie de putters af en toe voeren? Voor moeders?” Vlak voor de verhuizing was het zaad op. Onze eerste winter hier, een dorp verder, waren ze er weer: putters. Dat had Rina mooi gevonden.
foto’s door Peter Bongaerts