Mien, Rotterdam, 25 maart 1943
‘Eenmaal entree, alstublieft,’ zegt Mien tegen de lokettist terwijl ze het geld uit haar beurs pakt. De lokettist wenst hen een prettig bezoek. Jantje trappelt ongeduldig met zijn beentjes tegen haar buik, hij wil zelf lopen. Sinds zijn eerste stapjes wenst hij niet meer gedragen of in een wagentje geduwd te worden. Het duurt eindeloos voor ze ergens zijn. Maar op deze eerste zachte lentedag is dat niet erg. Eindelijk voelt ze weer de warmte van de zon op haar gezicht. Ergens vindt ze het verspilling om het
weinige geld dat ze heeft uit te geven aan iets banaals als de dierentuin. Ze zou er brood of kolen voor de kachel van kunnen kopen.
Wim had er alles aan gedaan om niet naar Duitsland te hoeven en had een reeks tijdelijke werkgevers zoals De Beurs en Reuchlin in de wijnhandel. Maar in februari 1943 kwam de onvermijdelijke oproep en moest hij toch gaan. Een van de avonden vlak voor zijn vertrek vroeg Wim haar, nadat Jantje in bed lag, om haar ogen dicht te doen. Ze zette haar kopje slappe thee weg en sloot haar ogen. Wim vouwde haar handen open en legde er een houten doosje in. Het had rechte en ronde vormen, voelde zwaar en er zat iets in dat rammelde. Toen ze haar ogen opende, zag ze een doosje in de vorm van een abstracte olifant. ‘Sonny’ stond er in sierlijke letters onder, de olifant uit Blijdorp waarbij je voor tien cent samen met drie andere bezoekers op zijn rug mocht. Het doosje zat vol met dubbeltjes.
Wim had er goed aan gedaan haar het olifantendoosje cadeau te doen. Iedere keer als ze het ziet, herinnert het haar aan die ene keer dat ze er als jong gezin waren geweest. Hoe ze genoten van Jantjes ontdekkingstochten. Daarbij geeft het doosje haar de moed om van Rotterdam Noord naar Blijdorp te reizen per tram; een hele onderneming zonder Wim. Eenmaal daar blijkt een ritje op Sonny’s rug niet nodig, Jantje vindt het al een hele gebeurtenis om de olifant van zo dichtbij te zien. Als hij een poot verzet voelt ze de grond trillen. Alsof deze onder zijn gewicht zou kunnen openrijten en hij er met al wie er om hem heen staat in zou kunnen verdwijnen. Het grote beest met zijn huid als gebarsten klei knielt vlak voor hen, ze kan hem bijna aanraken. Als Sonny luid trompetterend omhoogkomt, schrikt ze op uit haar gedachten. Jantje vindt het prachtig en kirt opgewonden. Wanneer ze verder lopen naar neushoorn Kali, die ze een beetje eng vindt sinds ze hoorde dat deze na de verhuizing door de omheining wist te breken, blijft Jantje staan turen naar de grond en trekt aan haar hand. ‘Kijke, kijke!’ roept hij. Met zijn wijsvingertje volgt hij een kolonne mieren die over het wandelpad loopt, drukt er eentje plat en bestudeert de mier die aan zijn vinger geplakt zit terwijl een paar pootjes nog spartelen.
Ze veegt de mier van zijn vinger en wijst naar Kali: ‘Kijk daar eens, de neushoorn!’
Het werkt, Jantje loopt verder en trekt haar met zich mee.
De neushoorn is lui, beweegt nauwelijks en Jantjes aandacht verslapt. Bij zeeleeuw Bianka blijven ze nog even kijken naar de eenden en ganzen die in de vijver rondom het zeeleeuwenbassin zwemmen. Een paar mannetjeseenden proberen een vrouwtje te pakken, ze blijft zich kranig verzetten maar uiteindelijk delft ze toch het onderspit. Voor Jantje ziet het eruit alsof de eenden tikkertje doen en hij moedigt hen in zijn brabbeltaaltje aan.
In de tram naar Rotterdam Noord valt hij op haar schoot in slaap. ’s Avonds schrijft ze Wim een brief, dan is het net een beetje alsof ze er samen waren. Een week later schrijft ze Wim weer een brief:
Het is verschrikkelijk, Bospolder en Tussendijken zijn gebombardeerd. Komt er dan geen eind aan deze oorlog? Er is nog geen enkel bericht over de familie Mulder. De bommen waren voor de Duitse fabrieken bedoeld, maar ze zeggen dat het mis ging doordat er te veel bewolking was en harde wind. Hele straten zijn in rook opgegaan. Nu denk ik steeds aan al die mensen die geen huis meer hebben. De kerk doet wat ze kan, maar de mensen geef je er hun familie en huizen niet mee terug. Ik vrees voor de Mulders. Waarom ze uitgerekend daar naartoe verhuisd zijn? Maar weet je wat het beschamende is, Wim, ik ben zo opgelucht dat het niet in onze wijk is. Dat ik niet een paar dagen later met Jantje in Blijdorp was, want de diergaarde is ook getroffen. Bianka de zeeleeuw waarover ik je vorige week schreef en de eenden zijn dood. Allemaal.
Het verhaal Sonny mag dan fictief zijn, de beschrijvingen van de dieren en de gebeurtenissen gedurende hun verblijf in Diergaarde Blijdorp zijn dat niet. Deze staan beschreven in het boek Een aap op de WC, een dierentuin in oorlogstijd van Joukje Akveld (2015).