natuurcolumns

Ilse Vandenbussche houdt van de natuur, maar ze heeft er nog geen verstand van. Onder het motto ‘houd het klein en simpel’ verdiept ze zich in alles wat groeit, kruipt en vliegt in en rond haar huis.

 

Tuin
Zoals gezegd hou ik van de natuur, van groen op mijn netvlies. Ik geniet van het gebrom, gezoem, getjirp en gefladder in de lucht. Raak enthousiast als ik door mijn knieën zak en het leven zie dat zich op en onder de grond afspeelt. Er gaat een wereld voor je open als je goed kijkt. Je hoeft alleen maar even stil te zitten. Terwijl ik dit schrijf landt er een zwart-geel gestreepte zweefvlieg op de rand van mijn schrift. Haar pootjes strijken langs haar snuit en zij kantelt haar hoofd alsof ze haar nek los wil maken voor een sportprestatie. Zie je? Gewoon gaan zitten en kijken.
De bossen, de velden, de duinen en de zee; ik ben er meer dan graag. Maar voor mijn dagelijkse dosis natuur ben ik gewoon in de tuin. Direct aan ons huis grenst een stenen binnenplaats, waar we een rij stenen langs de muren verwijderden en stokrozen zaaiden. In de zomer vliegen er nu bijen en hommels af en aan, in het najaar laten de koolmeesjes de takken met zaaddozen dansen en pikken de merels vanaf de grond een zaadje mee.
Achter de binnenplaats is de groene tuin. We proberen er wat groenten te verbouwen en zaaien wat bloemen en kruiden maar laten vooral de natuur haar gang gaan. Sommige mensen vinden het een zooitje ongeregeld, al dat hoge gras en onkruid. De meesten hebben meteen het gevoel op vakantie te zijn als ze in het groen zitten met een kopje thee. Wij, mijn vriend Erik en ik, volgen de veranderingen die spontaan ontstaan en soms door ons gezaaid zijn. Raken verwonderd door de libellen, bijen, vliegen, kevers, vlinders, vogels, muizen, ratten, paddenstoelen, poezen, egels, padden, wormen, slakken, mieren, rupsen, luizen en wat er nog meer door de tuin trekt. We verwelkomen al wat leeft. Ik heb er alleen nog geen verstand van. Dus behalve kijken, genieten en foto’s maken ga ik vanaf nu ook lezen, tekenen en schrijven over de natuur om me heen. En als je wilt, kijk jij met me mee.
1 tuin (2) 1 tuin (1)

 

IJsengel
Er was eens een ijsengel. Het was op zo’n stralende vrieskoude herfstochtend dat ik haar zag en het toeval wilde dat ze vanuit de hemel in onze tuin was neergestreken. Op de gammele tuinstoel in plaats van het erepodium dat ze verdient. Maar zij, al 320 miljoen jaar de ongeëvenaarde kampioen van het luchtruim, maalde niet om zulke materie.
Al wat ze nodig had was een plekje om te rusten, in de zon. Even alle spieren ontspannen die haar vier vleugels afzonderlijk aansturen. Zij kan vanaf stilstand, in de lucht, er met vijftig kilometer per uur vandoor gaan. Stukje omhoog, iets naar links of toch nog snel achteruit? Geen probleem. Met vleugels van nog geen tien centimeter spanwijdte bereikt ze zelfs open zee. Wist je trouwens dat libellen de beste jagers ter wereld zijn? Met gemak streven ze de witte haaien voorbij in de top tien van effectieve roofdieren. Wat wil je, 95 procent van haar aanvallen slaagt, terwijl de witte haai de helft van de keren mis hapt. Als je zo’n topper bent, mag je best even genieten in onze tuin. En als je daar zo zit met het najaarszonnetje op je snoet, ik ken het fenomeen, dan doezel je voor je er erg in hebt weg.
Toen ze wakker werd, verdween de zon net achter de boom. Ze schrok. Probeerde haar koude vleugels te verroeren, maar hoe hard ze haar best ook deed, ze kreeg er geen beweging meer in. Verlamd keek ze toe hoe langzaam het vocht optrok uit de grond, via de grassprieten omhoog kroop, en de tuin bedekte met een nevelsluier. Tegen de tijd dat de zon en de maan van plek waren gewisseld, glinsterden er wel honderd druppeltjes op de libel. Hoe hoger de maan aan de hemel klom, hoe kouder het werd. En toen de maan geeuwde veranderde ze met haar adem alle nevel onder zich in ijskristallen, alsof het diamanten waren.
’s Ochtends kwam ik buiten en bewonderde de juwelen die onder de opkomende zon stuk voor stuk vloeibaar werden. Druppels lagen als een vergrootglas op het hoofd van onze libel en ik ving een glimp op van de 60.000 oogjes die ze rijk was. En terwijl de zon alle diamanten in de tuin liet verdampen, steeg de ijsengel met hen op, terug naar de hemel, en leefde nog lang en gelukkig.

7 ijsengel (2)

 

Spreeuwen
Ik bevind me in het laatste tipje diepblauwe nachtsluier. Ver boven de spar schijnt de maan door de nevel. Maar het wordt nu snel licht en met het geraas van de auto’s aan de voorkant van het huis, neemt ook het getjilp, gekwetter en gekrijs aan de achterkant toe. Musjes, spreeuwen, eksters. De lucht varieert inmiddels van ijsblauw bovenin, naar grijs en roze in het midden, onderaan eindigend in indigo voor wie vlug een duik terug in de nacht wil nemen. En alsof ze het zo hebben afgesproken vliegt er plots van alles door dit schilderij; vier duiven noordwaarts, tientallen kauwen richting het oosten, achtervolgd door een handvol spreeuwen.
Maar toch niet de onzen, want het geklessebest in de tuin gaat onverminderd voort. Ik weet niet meer wanneer ze kwamen, die spreeuwtjes. Sowieso snoepen ze ieder voorjaar alle kersen van de buurman op. Pas de laatste tijd hoor ik ze steeds kwetteren in de tuin voor de zon ondergaat, alsof ze alles wat ze die dag beleefd hebben in een kwartier vertelkunst willen proppen. Heel herkenbaar. Als het donker wordt zijn ze stil, maar zodra de zon komt, tetteren ze je weer de oren van je kop.
Ik heb boeken over vogels aangeschaft, ze liggen te pronken in mijn schrijfkamer met hun prachtige omslagen uit de jaren dertig en zestig van de vorige eeuw. Daarin lees ik dat spreeuwen ook wel eens in heldere maanlichte nachten aan het zingen slaan (Vogelzang van Jac. P. Thijsse). En ook dat ‘de spreeuw een zangspier-stelsel heeft dat hem tot de allergrootste onder de zangers zou kunnen maken. Hij misbruikt echter zijn talenten door allerlei malligheden uit te halen.’
Dat is waar ook, iemand vertelde ooit dat een spreeuw een voetbalwedstrijd stillegde met zijn imitatie van een scheidsrechtersfluitje. Dan heb je toch humor. En alsof dat nog niet genoeg is, schrijft J. de Jonge in zijn Vogelalbum (uit 1924 met losse prentjes) dat spreeuwen van alle vogels het meeste sentiment in hun stem kunnen leggen. Deze vogel heeft alles wat een rasartiest nodig heeft; hij is superproductief, heeft een oneindig repertoire en weet moeiteloos een lach en een traan op je gezicht te toveren. Ik ben fan.

8 spreeuwen (1)

 

Stront aan de knikker
Dit weekend dwaal ik door de tuin van het wild, over de Veluwe. Ik zie een grote zwarte hond uit het bos dwars over het pad stuiven. En nog een en nog een en… Het blijkt een troep zwijnen die op hun trappelende hoeven in het herfstblad na, net zo stil zijn als wij.

Maar wiens aanwezigheid me meer verrast, zo eind november, is die van meneer mestkever. Ook hij kruist ons pad dwars, maar dan traag. Aarzelend in zijn beweging, doeltreffend in de richting die hij wil. Soms valt hij van een blad af, landt op zijn rug, en al duurt het even, hij komt altijd op zijn pootjes terecht. Nou ja, als je goed kijkt lijken het zagende wapens met een spies als duim. Maar wees gerust, de mestkever is vooral een vegetariër. Hij eet mest bestaand uit plantenresten, eventueel aangevuld met rottende paddenstoelen voor het ultieme umami diner. Zijn eetpatroon helpt ons van stikstof af, brengt plantenwortels wat mest en hij verluchtigt daardoor de grond zodat teveel of te weinig water geen probleem is. De twee uitgestoken handjes op de voelsprieten bij zijn hoofd, werken als een geursatelliet en wijzen hem van grote afstand de weg naar een verse hoop. En zo stapt hij dit najaar moedig voort, diep weggedoken in zijn zwarte schild met metaalblauw in de diepste kieren.

Gelukkig zijn deze hopen in natuurgebieden zonder gif. Want wereldwijd gaat het niet zo goed met de mestkever, onder andere doordat het vee een medicijn krijgt tegen parasieten. Dat ook mestkevers doodt. Is dat erg? Ja, heel erg. Kijk maar naar de Engelsen die in de achttiende eeuw met henzelf ook koeien meebrachten naar Australië, maar de mestkevers vergaten. En wat doen koeien? Poepen. En veel. Tweehonderd jaar later hadden ze vliegenplagen tot en met. Want die snoepen wel van de mest en leggen er hun eitjes in, maar opruimen, ho maar. En elk jaar werd in het ergste geval zo’n tweeduizend vierkante kilometer grasland onbruikbaar door alle mest die als een lemen muur de grond bedekte.* En wie werd er ingevlogen om de boel op te lossen? Inderdaad, de mestkever. Dus laat deze stikstofoplosser niet stikken, want dan heb je pas echt stront aan de knikker.

Terra insecta, Anne Sverdrup – Thygeson, 2019 DE BEZIGE BIJ AMSTERDAM

10 stont aan de knikker

 

Slak
Het is een kleddernatte dag en net voor ik de poort van de tuin dicht doe, zie ik een kleine slak onder de deurklink. Ik duik in de boeken om erachter te komen welke dit is.
Dromerige wezens zijn het, ze lijken nauwelijks te bewegen en toch kom je ze op de gekste plaatsen tegen. In de zomer plakken ze aan de binnenkant van de schuurdeur. Daar voorkomen ze uitdroging op warme dagen, weet ik nu. De slakken die ik in de herfst in de schuur vind, lijken dood maar zijn aan het overwinteren.  Weet je trouwens hoe het komt dat we slakken eten? (Escargots, anders hoeft niemand ze). Door de katholieke kerk. Tijdens het vasten mocht je geen vlees eten, maar slakken vielen daar niet onder. Ik at ze ooit in een restaurant en vond ze niet vies, maar ook niet bijzonder lekker. Omdat wij niet graag slak met darminhoud eten, laten ze de dieren voor ze sterven een paar dagen ontnuchteren. Lees: met zijn allen in een zeef aan de diarree na een laxerend hapje. Deze lange lijdensweg voor de slak is voor mij voldoende reden om ze niet meer te eten.
Veel tuinders vinden slakken schadelijk. In onze moestuin mogen alle slakken mee-eten, ze laten genoeg staan. Helaas hoor ik wel eens ‘krak’ onder mijn voeten, vreselijk vind ik dat en ik durf nooit te kijken. Helemaal niet nu ik weet dat in het huisje zijn longen, hart en andere organen opgeborgen zitten. Tijdens mijn slakkenstudie word me niet duidelijk welke slak er op de deurklink zit. Ik twijfel tussen de heesterslak en de Zwitserse glansslak. Internet zegt dat laatstgenoemde een zeer kritische soort is die maar op een paar plekken bekend is. Hoopvol plaats ik deze foto op Facebook met de vraag welke van de twee het is.
“Volgens mij is het de gladde deurklinkslak” en “Lijkt mij meer de nogal natte slak”, grappen vriendinnen. Mijn broer vraagt me, wetend van mijn culinaire nieuwsgierigheid, de slak wel heel te laten. Michiel reageert: “Het is een mooi beestje en lijkt als een kameleon die andere druppel te willen nadoen.”
Ik had het niet mooier kunnen zeggen. Beide heren tippen websites ter identificatie. Vooralsnog kom ik niet verder dan een slak onder de deurklink op een kleddernatte dag. Een ding weet ik wel: ik eet hem niet op.

11 Slak bijgesneden

 

Verstopt
Rara wie is dit: hij heeft het koppie van een konijn en een soort vossenstaart. Oja, en ik verdenk hem ervan dat ie in onze tuin dingen verstopt. Niet dat ik iets kwijt ben, nee ik vind juist zijn buit. Ja! Goed geraden, de eekhoorn.
Net voor de winter spitten we een stuk gras om en bedekken het met halfverteerde compost – waar al wormen, pissebedden en andere aardewerkers in zitten – en daarop een dekentje van bladeren en stro. Volgend jaar hopen we er wat groenten op te verbouwen. Tijdens het spitten en bladeren verzamelen vind ik walnoten die als paaseieren verstopt zijn. Terwijl er in de directe omgeving geen walnootboom te bekennen is. Ik denk er niet over na, tot ik een paar ochtendenwandelingen achter elkaar een eekhoorn in de straat zie en mijn conclusie trek. Eerst denk ik dat er een rat aan de overkant loopt, tot ik zijn deftige staart zie. Maf hoe een dier daardoor, voor veel mensen dan, plotsklaps van vies in lief verandert. Maar die hebben denk ik nog nooit goed gekeken hoe een ratje een kastanje eet dat ie tussen zijn voorpoten klemt.
Eekhoorns zijn trouwens fantastische acrobaten, je ziet ze elkaar wel eens achterna rennen via de boomstam omhoog, over takken en dan vliegend door de lucht naar de volgende boom. Zwevend moet ik zeggen. Eekhoorns zitten nogal ruim in hun jasje en dat flapperende vel vertraagd de val als een parachute terwijl ze met hun staart kunnen bijsturen.
Ik vraag me wel af of zo’n walnoot niet wat groot is voor de eekhoorn om mee te slepen, maar ik lees dat ze ook dennenappels verstoppen die ik inderdaad vind tijdens het spitten. Wat niet bewaard kan worden, eten ze meteen en slaan ze op in hun lichaam als vetreserve voor als het ooit winter wordt. Want als het echt koud is, komen ze hun knusse nestje niet uit en gelijk hebben ze. Van buiten zie je een twijgen- bladerbol in de boom hangen, maar binnenin is het lekker zacht behangen met bast, gras en mos. Het is zo goed geïsoleerd dat het er wel twintig graden warmer is dan buiten. Daar draaien ze zich nog eens lekker in hun pluimstaart en dromen over verstopte walnoten. Of van andere pluimstaarten, wie zal het zeggen.

Jonathan Meyer

foto: Jonathan Meyer

 

Elfjes en trollen
Kraaien vliegen op als ik deze grijze zondagochtend de tuin in kuier. Onder de heg ligt snoeiafval en in de ontstane takkenwal zijn openingetjes zichtbaar. Veel fantasie heb je niet nodig om te bedenken wie die gebruiken. Ik zou de boel voorzichtig kunnen optillen en kijken. Maar dat doe ik niet, hoe zou jij het vinden als een reus je dekbed optilt?
Dan valt mijn oog op een paddenstoel. Wanneer ik die op de foto zet, zie ik er nog een tussen de takken. Eenmaal gegrepen door het paddenstoelenvirus blijkt er een Barbapapawereld schuil te gaan in de tuin door namen als Nectria cinnabarina, en de vormen die ze aannemen. Van een elegante witte, die niet misstaat in een sprookje met elfjes, tot een buikzwam (textuur van een hondendrol, vorm van een walnoot, bovenaan ontploft) die past in een trollenverhaal.
De Pippi Langkoussproeten die op takken zitten, zijn Meniezwammetjes. De elfjespaddenstoel is een Mycena galericulata of een Mycena galopoda. Nu schijnen er in Nederland wel honderd soorten Mycena’s te zijn, die je alleen onder een microscoop van elkaar kunt onderscheiden, dus houd ik het op een Mycena. Het vlees schijnt komkommerachtig te smaken, wat ik wel bij elfjes vind passen. Ik denk dat de buikzwam naar natte hond smaakt, maar dat probeer ik liever niet uit. De Berkenzwam op de berkentak werd vroeger door chirurgen verbrand, vanwege de bedwelmende werking van de rook. Lang geleden werd de zwam ook gebruikt om vuurtjes te maken, landarbeiders bewaarden smeulende berkenzwam in een blikje en namen dat mee naar hun werk om aldaar een behaaglijk vuurtje te doen oplaaien. En weet je hoe een zwammenkompas te maken? ‘Men neme een mooi rond grashalmpje, iets langer dan uw linker duimnagel. Bevochtig de nagel goed met spuug en leg er het halmpje op. Het zal de richting aanwijzen die u moet lopen om paddenstoelen te vinden. Maak dan geen lawaai, anders worden de zwamgeesten woest en verstoppen ze de paddenstoelen. ’ *
Mocht je ooit in de natuur voor eten en warmte moeten zorgen, dan weet je nu hoe het moet. Nodig gezellig de elfjes uit maar sla de trollen over, ik geloof nooit dat die stil kunnen zijn.

100 paddenstoelen, J. Daams, AMSTERDAM BOEK 1975

13 elfjes en trollen (2) 13 elfjes en trollen (3) 13 elfjes en trollen (1)

 

 

 

 

 

Rode klaver
Er groeit half januari van alles in de tuin. Zeg het maar, wat eten we: raapsteeltjesstamppot of pasta met rucolapesto? Achterin de tuin bloeien rucola, een driekleurig viooltje en paarse dovenetel. In de luwte van de rozemarijnstruik komt peterselie op. Nu weet ik dat peterselie er lang over doet om te ontkiemen, maar langer dan een mensenzwangerschap verwacht ik niet.
Ook de bedden met rode klaver staan er al tijden sappig groen bij. De blaadjes smaken fris-zoetig, denk aan bloemen en komkommer. Tussen het groen steken drie rode bloemen de kop op. Ik hou van deze plantjes, ze zijn als dansers. Ze ogen fragiel maar zijn beweeglijk en sterk. Ook slim, want nog voordat het gaat onweren sluiten ze de blaadjes en laten de bloemen hun kopjes hangen. Van ongekende schoonheid zijn de dauwdruppels die het blad de hele dag sieren. Als je heel vroeg bent, zie je de blaadjes nog in slaaphouding. Want zodra de avond valt, rechten twee blaadjes zich op hun kant en het derde legt zich er als een dakje overheen. Ik trof er eens een spinnetje in aan, die er een webje had geweven dat zo sterk was dat de rechtstandige blaadjes zich niet konden openen bij het ochtendgloren.
Als koninklijk pluche zijn de bordeauxrode bloemen en zachter dan het zachtste fluweel. Ze verspreiden een heerlijke geur en trekken in de zomer veel insecten aan. Maar dan toont rode klaver zich van de moeilijke prinsesjeskant, want hoe verleidelijk ze ook ruikt, haar honing is alleen bereikbaar voor insecten met een hele lange tong. Slechts een paar vlinders en wat grote hommels zijn de gelukkigen.
Ook voor mensen is het een eetbaar plantje. Het jonge blad kan in de sla, de gedroogde bloemen in de thee. Dat helpt tegen de hoest en het verlicht overgangsklachten. Nu heb ik regelmatig opvliegers, dus vorige zomer zette ik thee van bloemen en verse blaadjes. Daarna voelde ik me wat duizelig. Nu lees ik dat rode klaver ook couramine bevat, een bloedverdunner. Dat verklaart het duizelen. Of… Misschien ben ik zonder het te weten een heks. Met rode klaver bezweer je namelijk de toverkracht van heksen. En ik kan je vertellen dat ik die middag tot weinig meer in staat was. Behalve met een bezweet hoofd roepen: ‘Ik ga weer vliegen!’, terwijl ik futloos op de bank bleef liggen.

14 Rode klaver 14 Rode klaver (2)

 

Turkse tortel
Ze zijn gezellig met zijn tweetjes en nu, in de winter, ontbijten we samen. Zij havervlokken op de binnenplaats, ik pap in de keuken. Ik vind het een mooi duifje, eleganter dan zijn mollige neef, de houtduif die onhandig vliegt. Nee, dan de Turkse tortel, die kan stil hangen in de lucht maar behaalt ook rustig zestig kilometer per uur. Regelmatig slaan vogels op de vlucht omdat zijn silhouet lijkt op dat van een sperwer. Helaas voor de Turkse tortel trapt de sperwer daar niet in, die lust hem graag.
Je hebt het vast wel eens gezien, zo’n duifje dat eerst luid klapt met de vleugels en vervolgens steil de lucht in gaat en na een zweefvlucht op een dak landt. Ziet er stoer uit toch? Is de bedoeling ook, indruk maken op de meisjes. Daarna begint het feest van kusjes. Ik kijk er graag naar als ze dicht naast elkaar op het dak zitten. Als ze konden praten zou het zo gaan: “Kom es, hier een kusje op je hoofd”. “O, wat fijn, jij krijgt er een in je nek”. “Hmm lekker, jij krijgt er ook zo een”. “Wacht, ik was nog niet klaar”. En dat gaat maar door. Wat ook maar doorgaat is hun leg. Van februari tot in november en wie weet, dit jaar al in januari. Misschien zijn ze daarom slordig met hun nestbouw. Ze flansen wat takjes en twijgjes losjes op een hoop en ze gaan niet ín maar óp de nestkast zitten. En kijk uit als je je zonnescherm omlaag doet, want ook die volstaat als broedplek. Dat er af en toe een ei of jong uitvalt of afwaait, nemen ze op de koop toe. De jongen die in februari uitkomen, kunnen in november zelf al broeden. Daarbij kunnen ze ook ver vliegen. En zo komt het dat de Turkse tortel, die eigenlijk uit India of China komt, zich razendsnel over bijna alle continenten verspreidde. Rond 1950 broedde de eersten in Nederland en de jaren daarna volgden Denemarken, Zweden, Frankrijk, Groot Brittannië en in 1971 zelfs IJsland. Als ze maar in de buurt van mensen kunnen wonen. Er is echter één stad in Nederland waar de Turkse tortel niet voorkomt.* En dat is Almere . Tja.

* www.nederlandsesoorten.nl

Jean van der Meulen

foto: Jean van der Meulen

 

Tuinvogeltelling
Met een verdoofde lip en hechtingen in mijn tandvlees lig ik op de bank naar buiten te koekeloeren. Koolmeesjes vliegen af en aan op de muur met de pindakrans en –slinger. Terwijl er eentje onverstoorbaar aan de slinger hangt, landt er een kauw op de krans. Hij heeft goed gespiekt bij zijn mezenburen want het lukt hem ook om in de krans te kruipen, zijn vleugels steken er nog buiten. Zijn matties kijken toe vanaf de dakrand, koppies schuin naar de gelukzak die als eerste mag, dan weer om zich heen spiedend naar gevaar. En jawel, daar komt de ekster al aangevlogen, de ‘baas’ van de tuin. Hoewel de ekster alleen komt en de kauwen best groot en met meer zijn, maken ze zich toch snel uit de voeten.
Terwijl ik dat alles bekijk, denk ik aan de tuinvogeltelling; dat belooft veel goeds. Het roodborstje komt vast ook nog, altijd in zijn uppie. De tortelduifjes, de musjes en wellicht ook de houtduiven. Misschien zelfs de zanglijster, al zag ik die maar een keer. Normaal strooi ik net voor zonsopkomst zonnebloempitjes en havervlokken. Voor de merels klokhuizen, al eten ze die het liefst als het er een paar dagen ligt. Na de nacht hebben de vogels honger, maar ook voor de zon onder gaat eten ze hun buikje graag nog even vol. Dus ik strooi kwistig en zit klaar met de geopende tuinvogeltelling-app. En ik wacht. En wacht. Ik vermoed dat ze vernomen hebben dat ik meedoe aan een vogelonderzoek.
‘Een wat?’, vraagt de koolmees aan de kauw.
‘Een onderzoehoek’, bauwt de kauw.
‘Je weet wel’, krast de ekster zich in het gesprek. ‘Ze vangen je en friemelen dan een zender aan of in je lijf. Zorg dat je uit de buurt blijft!’ krijst hij luidkeels zodat alle vogels in alle tuinen in alle straten het horen.
Net als wanneer de ekster de kattenkreet slaakt, dan weten ook alle vogels direct: voetjes van de vloer. Hij lijkt soms een klootzak, maar zoals alle goede bazen heeft hij meestal toch het beste met de club voor en kun je maar beter naar hem luisteren. Er komt dus helemaal niemand. Pas de volgende ochtend, dan zijn ze er allemaal weer, met nog een nieuwe vrouwtjesvink op de koop toe.

16 tuinvogeltelling (1) 16 tuinvogeltelling (2)

 

Strontvlieg
Als ik zeg strontvlieg, wat zie jij dan? Een metaalblauwgroene vlieg? Dat is wat ik voor me zag. Fout dus. Nee, de strontvlieg is een jongen met gouden lokken, type surfgod, maar zonder dat gladde lijf. Denk nu aan je zachtste teddybeer ooit. Zo mooi en lief ziet de strontvlieg eruit. De jongens dan, de meisjes zijn grijzig.
De Latijnse naam is Scathophaga (poep-etend) stercoraria, maar wat die Romeinen nog niet wisten, is dat de strontvlieg helemaal geen poep eet. Die eet nectar van bloemen en vult dat aan met vliegenvlees. Wist je trouwens dat onze appels en aardbeien niet zo lekker zouden zijn zonder vliegen? Het blijkt dat de oogst beter is als er, naast bijen, andere insecten betrokken zijn bij de bevruchting. Hoe dat kan is onduidelijk, maar kennelijk hebben vliegen toch iets wat bijen niet hebben. Goed, de strontvlieg eet dus geen poep, maar is er wel dol op. Kijk nou een even naar de foto, hoe prachtig zijn goudgele vachtje afsteekt tegen het glimmende grijsgroen van de schapenvlaai. Als jij een vrouwtjesvlieg was zou je ook meteen smoorverliefd zijn. Gaan mensen naar de kroeg voor nieuwe liefdes, strontvliegen gaan naar de drek om te speeddaten. Is er een match, dan zoeken ze een rustig plekje voor een vluggertje. Het vrouwtje legt daarna zo’n honderdvijftig vuilrode langwerpige eitjes
(nou ja, lang; een millimeter) in de poep. Aangezien vlaaien nogal nat zijn en het niet de bedoeling is dat het jonge grut direct verzuipt in de drek, hebben de eitjes vleugeltjes. Zoals je vroeger bleef drijven in het zwembad met die knaloranje vleugeltjes om je bovenarmen, die knepen in je velletje als ze ruw werden omgeschoven. Nu denk je misschien, aha die larven eten dus poep. Maar nee, die larven eten weer andere larven die leven in de poep. Wanneer ze zo’n tien millimeter groot zijn, duiken ze onder of naast de hoop in de grond om in drie dagen te verpoppen. Dan komen ze tevoorschijn en leven twee tot drie maanden als strontvlieg, mits ze niet zelf gegeten worden door vogels of spinnen, of doodvriezen. Normaal zijn ze er van april tot oktober, eind januari is misschien wat vroeg.
PS
Nee, we hebben geen schapen, maar sopten in de buurt door de polder over een schapenpad.

17 Strontvlieg (1) 17 Strontvlieg (2)

 

Met knuffels in bed
Wat is er beter dan met een boek in bed als de wind het dak laat klapperen en regen tegen de ramen klettert. Hagelbuien zorgen voor een kortstondige witte winter. Op een droog moment zaai ik spinazie in de tuin. Binnen vul ik een lage schaal met grond en strooi er in pizzapunten zaadjes van prei, rode sla, rucolakers, koriander, rode tuinmelde, spinazie en snijbiet in. Daarmee zit mijn tuintaak er alweer op. Ik ga terug naar boven met hete thee en chocola om verder te lezen, terwijl de wind spanten en plafondplaten laat kraken en kreunen. Het boek dat ik lees, is geschreven door Rob Dunn en heet Nooit alleen thuis: Het verrassende veelzijdige dierenleven achter onze voordeur. Op het omslag prijken vlinders, kevers en andere insecten. Op mijn lijf geschreven, toch? Maar het begint met nog kleiner leven, dat je niet ziet met het blote oog. Bacteriën enzo. We delen ons huis met wel 200.000 vormen van leven. Voor je nu de poetskriebels krijgt, hou je in. Ze zorgen namelijk dat ons immuunsysteem op orde blijft en houden schadelijke soorten binnen de perken. Dus, gewoon zoals je geleerd hebt, na het poepen je handen wassen en dan is er niets aan de hand. Poets niet te veel en al helemaal niet met agressieve superreinigers, want daarmee dood je juist de goeie. En zonder goedzakken geen gezond leven. Sterker nog, je hebt gratis en voor niks schoonmakers in huis. Jij (ja, ik ook) verliest vijftig miljoen huidschilfers per dag. Hadden we microscopische ogen, dan zagen we de mens in nevelen van zichzelf gehuld. Waar blijven die huidschilfers? Nou, die zweven door de lucht terwijl jouw schoonmaakploeg ze oppeuzelt. Duizenden bacteriën zitten er op een enkele huidschilfer. En terwijl die de boel schoon eten, kun jij lekker gaan liggen niksen in je bed. Tussen de knuffelbeesten. Wat? Denk je dat je daarvoor te oud bent? Nee joh, moeder natuur zorgt ervoor dat je niet meer bang hoeft te zijn als je in je uppie in bed ligt. Ze geeft je een paar vachtmijtjes om je warm te houden, een roedel huisstofmijten om je je thuis te laten voelen, een kudde huidkevers om je te aaien en een bende diefkevers om je hart te stelen.

19 met knuffels in bed

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Takkenkattenzooi
Het tuinseizoen is begonnen; de dagen lengen, de vogels zingen en de katten …?
Die poepen. In mijn tuin. Dat doen ze ’s winters vast ook, maar ik verdenk die loeders ervan dan vooral bij de baas op schoot te zitten spinnen.
Op deze winderige, zonnige middag heb ik van dit alles nog geen weet en hoopvol loop ik naar mijn pas ingezaaide spinaziebedje. Daar blijkt de boel omgewoeld. In een kuiltje ligt een kleverige, beige kattendrol. Getverdegetver. Daar mag ik straks van eten. Nee, poezenpoep is, net als hondenpoep, geen gezonde bemesting voor de moestuin. Dus, lieve kattenhouders, leer ze alsjeblieft om alleen in eigen tuin hun behoefte te doen. En als je dan toch bezig bent verantwoordelijkheid te nemen voor het gedrag van de door jouw aangeschafte snoeziepoezie, koop dan ook meteen even een kattenbelletje. Het broedseizoen staat voor de deur en nee, het is geen natuur als een kat vogeltjes vangt, want die kat van jou is gefokt en wordt door jou volgepropt. Dus het enige wat ie nog doet met zijn jachtinstinct is uit verveling zijn prooi martelen, vaak tot de dood erop volgt. Maar opeten, ho maar. Dat zie je dieren in de natuur niet doen hoor; zoveel energie verspillen zonder dat het voedsel oplevert.
Geloof me, ik ben geen kattenhater. Sterker nog, overal waar ik kom maak ik poezenvrienden. En ik snap die beestjes ook wel, zo’n mooi egaal stukje aarde helemaal schoon en aangeharkt. Dat is aantrekkelijker dan de kattenbak thuis die jij vast niet zo snel leegschept als jouw kat wel zou willen. Terwijl ik dus jouw taak vervul in mijn tuin, vraag ik me af wat ik er tegen kan doen. Het handboek voor ecologisch tuinieren zegt: ‘Voor die problemen kennen we niet meteen een oplossing.’
Daar heb ik dus helemaal niets aan. Ik verzin zelf wel wat. Gelukkig staan er in onze tuin veel uitgebloeide takken, sommige met prikkels, die zich makkelijk uit de grond laten trekken. Ik steek ze kriskras en diagonaal in mijn nieuw ingezaaide stukkie. Zodat de peterselie, rucola, raapsteeltjes en bieslook veilig op kunnen komen. Takkenkattenzooi. Ik hoop dat het helpt. Dus als jouw kat binnenkort met een distelsplinter in zijn gat thuiskomt, dan weet je waar ie is geweest. Wie zijn billen prikt, moet op de doornen zitten.

20 Takkenkattenzooi (2)

20 Takkenkattenzooi

 

Truus 
Bij een nieuw huis horen een nieuwe tuin en natuurlijk nieuwe buren. Op haar gemak komt ze de tuin in wandelen, haar rossige haar licht op in de voorjaarszon.Soms heb je dat, je wisselt een eerste blik en weet meteen: dit zit wel goed. Ik begroet mijn nieuwe buurvrouw met een vrolijk ‘heej’ en zij mij met een vriendelijk ‘miauw’, zoals het hoort. Zij op haar achterpoten, ik op mijn knieën, zij knorrend, ik kirrend en de vriendschap is een feit. Net zo nieuwsgierig als wij inspecteert ze na de kennismaking ons huis van top tot teen en ze reageert al net zo goedkeurend.In de theepauze lig ik op mijn rug in het gras. Een oranjebruine vlinder (vergeef me de naam, de poster met vlinders ligt in een doos) fladdert door onze tuin alsof de net ingeharkte bloemzaadjes al bloeien. Een hommel bromt langs en een bij vliegt met gele bollen nectar onder haar oksels. Ik stel me voor hoe moeilijk wij vooruit zouden komen als we twee kazen van twaalf kilo onder onze armen zouden klemmen. De bij denkt er volgens mij hetzelfde over want ze komt even uitrusten op mijn trui. Dan loopt Truus weer de tuin in, alvast spinnend om de aaitjes die ze komt halen. Ik zie alleen maar de lusten en niet de lasten van deze leuke, lieve en o zo schattige snoezepoes. Maar mijn roze wolk vergrijst al snel. Plots klinkt er in de heg een mussengevecht of ze spelen een spelletje, dat weet ik niet. Ze tsjilpen in ieder geval hard en door elkaar heen, het lijkt me tussen het gebladerte een complete chaos. Ook Truus hoort het en de transformatie van knuffeldier naar roofmonster voltrekt zich in een nanoseconde. Ze draait zich vliegensvlug om van haar rug en laag op haar poten sluipt ze over het gras. In haar ogen een koude blik die zegt ‘niets of niemand houdt mij tegen’ en ze sprint naar de heg. Het is op slag doodstil.

21 Truus (2)

 

 

 

 

 

Zo zijn onze manieren
Na de eerste keer slapen in het nieuwe huis luister ik ’s ochtends in bed, met nog gesloten ogen, naar de geluiden buiten: krijsende meeuwen, krassende raven, kakelende kippen en tsjilpende musjes. Later drinken we koffie in de tuin en zweven er elf kraanvogels over. Het is alsof ze de wereld onder zich toedekken met hun stilte, ademloos kijken we deze majestueuze dieren na. Ons oude huis ligt slechts negen kilometer van hier verwijderd maar de dieren en de geluiden zijn anders. En ook de gebruiken, zo blijkt al gauw.
Bij ons vorige huis strooide ik ‘s ochtends eten voor de vogels op de binnenplaats en ontbeten we samen. De mezen in hun voederhuisje, op de tegels de merel met het kuifje, die gulzig van de rozijnen at tot zijn vrouwtje het welletjes vond en hem verjoeg. De tortelduiven op de grond havermout pikkend en de kauwen die zich om de beurt in de pindakrans wurmden. En natuurlijk het roodborstje dat zo luid zong bij zonsopgang voordat ie kwam schooien. Ik mis de vertrouwde vogels.
Ik weet heus wel dat we elkaar nog moeten leren kennen hier en dat het tijd nodig heeft. Maar ondanks dat ik zonnebloempitten in het huisje leg, blijft het akelig stil bij mijn ontbijt. En ook tijdens de koffie. Met slaperig hoofd zet ik mijn bril op en zie dan dat het voederhuisje al leeg is. Maar wanneer dan? En door wie? De volgende dag is het hetzelfde liedje. De dag daarop pak ik het anders aan. Ik maak eerst mijn ontbijt en zet het klaar bij de leesstoel voor het raam. Dan strooi ik zonnebloempitten in het voederhuisje, havervlokken en rozijnen op de grond, spurt naar binnen en installeer me voor het raam. Een tortelduif landt op de schutting, vliegt naar beneden. Ze landt op het voederhuisje van de mezen in plaats van op de grond. Behendig vliegt ze vanaf het dak in het huisje en schrokt zo de zaadjes naar binnen. Haar partner laat haar even begaan, besluit dan dat hij ook zijn rechten heeft, kruipt ernaast en ze smikkelen alles op. Een musje dat op zijn beurt wacht, blijft berooid achter. De mezen zijn nergens te bekennen. Het is even wennen.
PS
Het is ze vergeven, de tortelduiven hebben een nest in de conifeer van de buurvrouw. Ze vliegen af en aan met takken. We zitten in de tuin en Truus klimt zo via de schutting de conifeer in. Erik grijpt haar bij haar nekvel en beledigd laat ze zich op de grond zetten. De duiven kunnen dus wel wat extra energie gebruiken. En een andere nestplek, dat ook, denk ik.

22 Zo zijn onze manieren (2)

 

 

 

 

 

 

De bloemetjes en de bijtjes
Er zijn generaties die het met deze zin moesten doen wat seksuele voorlichting betreft. Nu kunnen we veel van de natuur leren maar ik hoop, voor alle vrouwen, dat het niet gaat zoals bij deze bijtjes.
Gehurkt snoei ik de bloemen in onze tuin. Phacelia en mosterd overwoekeren korenbloem, goudsbloem, bernagie en slaapmutsje. Bijen, hommels, vliegen, libellen en vlinders vliegen als kinderen in de snoepwinkel in dit paarsgele nectarparadijs.
Plots hoor ik achter me luid gezoem, twee bijen vechten op de grond. Gaan ze elkaar nu afmaken omdat ze allebei precies die ene bloem willen? Ze zijn van dezelfde soort, maar niet van hetzelfde geslacht, zo blijkt. Na een langdurende worsteling draait het mannetje het vrouwtje onder zich om en neemt haar op zijn hondjes, eh bijtjes. Ze probeert hem van zich af te werpen: steigert met haar voorpoten in de lucht, loopt rondjes maaiend met haar armen naar achter, gaat uiteindelijk rennen. Het helpt allemaal niets, hij heeft zich erin –wie weet letterlijk- vastgebeten. Ik loop naar binnen en pak mijn telefoon om foto’s te maken. Ik voel me een ramptoerist, maar hé, dit is de natuur. En er zijn te weinig bijen, toch? Daarna knip ik verder in de bloemen en een kwartier later zie ik er nog maar een op de grond. Spartelend op haar rug, niet in staat overeind te komen. Ik steek haar een phaceliasteel toe, ze grijpt vast en klautert erop. Ik zet haar in de border zodat ze bij kan komen. Ik bedenk me dat bijen ook water nodig hebben, loop naar binnen en vul een schaaltje. Terug buiten ligt ze weer op haar rug. Ik steek haar een strootje toe en weer klautert ze overeind. Ik leg phacelia- en mosterdbloemen naast haar neer, wat suiker kan ze wel gebruiken. Ze kruipt onder de mosterdbloem en begint een minuten durende schoonmaak. Alsof ze zo snel mogelijk zijn geur van zich af wilt wassen. Ik hoop dat ze snel weer naar mosterdbloemen ruikt.
Maar wacht eens even, is dit wel een bij? Ja, want ze is zwart met gele strepen.
Maar las ik niet ooit in Geroezemoes in het gras van Dave Goulson (aanrader!) dat je een vlieg van een bij onderscheidt door de grote facetogen. En kijk eens goed? Bingo! Dit blijkt dus de blinde bij te zijn. Overigens niet blind en ook geen bij, maar een vermomde zweefvlieg die bladluizen eet. Altijd handig.

23 de bloemetjes en de bijtjes (6)23 de bloemetjes en de bijtjes (7)

 

We maken er een soepje van
Wat te doen in geval van uitputting en een tekort aan mineralen? Hoe krijg je er in tijden van schaarste weer een beetje leven in? Inderdaad, met soep. Men neme wat prei, uien en knoflookschillen. Welja, doe ook maar wat snijbiet, restjes groene asperge en een handje rucola. Garneer de boel met wat losjes uit de hand geworpen stro en schenk er het drink- en badderwater van de vogeltjes over (waar buuf Truus overigens ook gulzig van drinkt, maar dat terzijde). Dek de sleuf, die je eerder over de gehele breedte in de bodem gegraven hebt, af met wat grond maar maak nog niet volledig dicht. Strooi er nog wat zaagsel overheen als topping en schep pas dan de geul dicht. Tja, het is geen mensensoepje maar een bouillon om de bodem een opkikker te geven. Als na jaren de stoeptegels eruit gaan en het zand met schelpen braak ligt, dan kan de bodem wel wat organisch materiaal gebruiken. Net zoals bij mensen komt echte schoonheid ook in de tuin van binnenuit. Uit de grond dus. En natuurlijk kun je kunstmest gebruiken, maar ik geloof niet dat de grond en de planten daar beter van worden. Ik geloof niet in groter en sneller. De natuur weet zelf het best hoe het groeien moet, dus geef het maar de tijd en de ruimte. Dan komen er misschien kleinere maar wel sterke en gezonde planten.
Ik heb geen idee of dit soepje gaat werken. Net zoals ik voor onszelf kook, improviseer ik met wat er voor handen is. Meestal pakt dat goed uit. Het kan geen kwaad de natuur een handje te helpen dus ik bestel biologische zaadjes witte klaver. Een wonderplant want het is een groenbemester, bodembedekker, bijenbloem en voetentapijt (waarop het lekkerder lopen is dan op gras) ineen. Wat wil een mens nog meer? Wat lekkers te eten en iets moois om naar te kijken. Dus ik stop alvast wat aardappels met uitlopers in de grond, zaai klaprozen, korenbloemen, winterwortelen en kruiden. Na een paar dagen piepen groene sprietjes omhoog. Na een dikke week zien de aardappelplanten het licht. Het gaat vast even duren maar dan heb je ook wat. Bloemen en soep, hoop ik.

24 we maken er een soepje van24 we maken er een soepje van 2 (2)

 

Ik zal ze es een poepje laten ruiken
Ik vind haar al wat afwezig kijken als ze ’s avonds in onze tuin komt zitten. Naïef als ik ben vraag ik nog: ‘Gaat het wel meisje?’ Achteraf herken ik die blik. Precies zo keek ik vroeger mijn moeder aan als die wilde weten of ik mijn huiswerk wel echt af had, terwijl ik net op het punt stond om stiekem te gaan roken op straat. Truus poeiert me hooghartig af, ik duik weer in mijn boek en Truus duikt in het gras. Er klinkt luid gepiep.
Ik spring op, daarna doen Truus en de muis hetzelfde. Dan sprint ik naar Truus die alweer achter de muis aanrent. Laatstgenoemde schiet over het pad en probeert tussen de bloemstengels te verdwijnen maar Truus weet als een volleerd voetballer het arme beestje nog een aantal keer heen en weer te pingelen terwijl ze mijn graaiende armen met schijnbewegingen ontwijkt. Een paar vertrapte lupines en phacelia’s later, kom ik toch te dichtbij en glipt Truus tussen mijn handen door en verdwijnt in de struiken. ‘Ga jij maar lekker in je eigen tuin spelen’, roep ik haar nijdig na.
Een straal uit de waterspuit raakt haar vol op de snoet als ze vanachter de heg weer verlekkerd naar onze tuin loert. Net goed.
De muis zie en hoor ik niet meer. Truus die avond ook niet.
Maar de volgende dag heeft ze haar geurvlag geplant. Op de sla. Vlakbij het holletje van de muis. Dat we allemaal even goed weten wiens domein dit is.
PS
Ja, in de beste straten komen burenruzies voor. Gelukkig duren ze bij mij en Truus niet lang, want terwijl ik dit schrijf ligt ze alweer ronkend aan mijn voeten. Een en al ontspanning is ze, als ze op haar rug liggend, luid spinnend, alle vier haar poten wijduit strekt. Probeer haar dan maar eens niet te aaien.

26 Ik zal ze es een poepje laten ruiken

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Spinnenvampier
Ik geef je twee woorden en dan mag jij raden wie er sterft: spin – vlieg. En je antwoord is… rapapaa rapapaa…….vlieg! Ja, goed geantwoord. Zou je denken. Maar de realiteit is anders. Ik moet wel bekennen dat die vlieg een wesp blijkt te zijn. Een wesp zonder geelzwarte strepen en zonder de beroemde taille. Een wesp vermomd als zweefvlieg.

Nou, ik zie dus een ‘vlieg’ over de tuintegels lopen met een grijsbeige, eivormig ding onder zich. En ik denkaan die spin die ik vorig jaar zo gezellig met haar gebroed onder zich door de tuin zag waggelen en verbaas me dat vliegen dat kennelijk ook doen. Maar als ze het ‘ei’ even neerlegt, zie ik dat dat ‘ei’ een hoofd heeft en acht poten. Ik schiet snel wat foto’s en duik de boeken in.
In de ANWB insectengids lees ik dat de ‘vlieg’ een wesp is met de toepasselijke naam grijze spinnendoder. Ze leeft graag op open zandbodems en dat treft want we hebben een stuk tuin verlost van stoeptegels en wat je overhoudt is een soort tuinstrand. Daarin graaft ze dus haar nest en gaat op jacht. Als ze een spin te pakken heeft dan steekt ze die in de buik, tussen de heupen.
Later realiseer ik me dat ik daar getuige van was, al dacht ik op dat moment: wat raar dat die ‘vlieg’ hét probeert te doen met haar ‘ei’.
De giftige injectie verlamt de spin direct. Gelukkig maar voor de spin zou je denken, maar nee dus. Want ondanks het gif kan ze haar poten nog wel bewegen maar komt het niet in haar op om het op een rennen te zetten. Het gif dringt door in haar centrale zenuwstelsel en maakt haar compleet lethargisch. Beetje zoals in nachtmerries en het je maar niet lukt om in beweging te komen. Nou, zo voelt die spin zich dus ook.
Die grijze spinnendoder kan trouwens net zo goed grijze spinnenvampier heten want na de steek slobbert ze het bloed van de spin op. Daarna volgt het gesleep naar haar nest, in dit geval onder ons tuinstrand. De wesp legt een ei op de spin, kruipt weer terug door de gang en sluit hem af met zand. Vervolgens smikkelt de wespenlarve de spin in een week tijd op, weeft zichzelf een cocon, houdt een zomer-herfst-winterslaap en als alles goed gaat, zal ze in het voorjaar ontpoppen. Of ze zich dan thuis zal voelen vraag ik me af want ik heb visioenen van een tuin vol witte en rode klaver, klaprozen, korenbloemen, bessenstruiken en fruit- en notenbomen.

27 Spinnenvampier 127 Spinnenvampier 2

 

Maar ik doe het zo graag
Het wordt weer tropisch warm. Ik sta vroeg op en doe de achterdeur open, leg het kleed op de tuintafel, de kussens op de stoelen. De zon komt vanachter de meidoorn omhoog en strooit schaduwen van dansende blaadjes op het witgeel geblokte tafelkleed.
Truus – blij met haar domeinuitbreiding sinds onze komst, de vorige bewoners hadden een hond – schiet naar binnen. Eerst inspecteert ze de keukenvloer, je weet tenslotte nooit of er nog iets ligt. Dan scherpt ze haar nagels aan het mooie donkerblauwe vloerkleed, onder luid protest van mij. Dan een tweede poging om haar nagels te scherpen aan het witte kleed. Weer protesteer ik zij het iets milder. Vervolgens gaat ze liggen op haar rug en doet wat strekoefeningen. Uiteindelijk valt ze in slaap op haar troon, mijn favoriete stoel. Ik maak, tussen het corrigeren en aaien van Truus door, wat havermoutpap en wil in de tuin ontbijten. Met haar krabsessies van net nog vers in het geheugen besluit ik haar wakker te maken.
Op mijn enthousiast ‘Ga je lekker mee naar buiten?’ loopt ze verwachtingsvol mee. Een ding zie ik over het hoofd want zodra ik aan de tuintafel schuif landt de tortelduif, ook verwachtingsvol, op de stoel naast mij. ‘Waar blijft mijn ontbijt?’ kijkt hij me aan. Het musje op de schutting geeft me eenzelfde blik. Truus doet alsof ze dit alles niet ziet en nestelt zich aan mijn voeten. Heel even leef ik in de gelukzalige veronderstelling, dat het heus wel mogelijk is om met zijn allen gezellig samen buiten te zijn. Maar dan laat Truus een paar hele zachte jammerende miauwtjes horen: ‘Ik mag eigenlijk geen vogels pakken, maar ik doe het zo graag’. Ze kan zich inderdaad niet beheersen en springt naar de duif. Ik schiet op van mijn stoel en schreeuw: ‘Truus!’
De duif koerst nu recht op mijn hoofd en na gezwaai van armen en gefladder van vleugels landt hij in de appelboom. Hij kijkt op me neer en lijkt te zeggen: ‘Wat flik jij me nou?!’
Truus loopt op een drafje naar haar eigen tuin en voor ze door de heg glipt, kijkt ze me strak aan: ‘Jij spelbreker’.
De blaadjes zijn van tafel gedanst, de zon klimt onverbiddelijk. Het is alweer heet.

28 Maar ik doe het zo graag

 

 

 

 

 

 

Koninginnedag

Vandaag is het Koninginnedag! In het hart van de grootste zonnebloem in onze tuin zit een majesteit te smullen van haar honingontbijt. Ze is zo groot, zo behaard en heeft vleugels die fonkelen van nieuwigheid. Als betoverd blijf ik staan kijken, het stemmetje in mijn hoofd negerend dat roept: ‘Pak je camera, pak je camera.’
Later op de ochtend, wanneer ik wel mijn camera op zak heb, zie ik een tweede koningin die een stuk kleiner is op dezelfde zonnebloem zitten. Het is een aardhommelkoningin.
In mijn Minigids Bijen & Hommels lees ik dat ze net uit het ei gekomen is, net als de mannen die ze spoedig zal ontmoeten. Uiteraard mannen uit een ander nest, dat is beter voor het nageslacht. De hoop dat ik dit ga zien wordt me snel ontnomen als ik in Een verhaal met een angel van Dave Goulson lees dat het hem nooit is gelukt om hiervan getuige te zijn. (Voor wie Goulson niet kent, hij is een beroemde hommelprofessor die uren in het veld doorbracht met hommels en daarnaast vele boeken op zijn naam heeft staan die je superenthousiast maken voor deze wezens, als je dat al niet was.) Maar gelukkig beschrijft hij wel wat een onderzoeker waarnam die de bevruchting van aardhommels onderzocht in het lab: Niet het jongste of het grootste mannetje had het meest succes bij de koningin, maar diegene met de grootste voor- en achterpootjes. Meneer verwent ‘de onderste regionen’ van hare hoogheid namelijk eerst uitgebreid met die pootjes voordat hij haar bevrucht. De paring zelf duurt een halfuur. Je zou verwachten dat wie zo uitblinkt tijdens het voorspel heel wat in petto heeft tijdens zo’n halfuur, maar helaas voor mevrouw majesteit is dat niet het geval. Want zodra hij zijn endofallus inbrengt, gaat meneer achterover liggen met zijn armpjes voor zijn borst gevouwen en loost hij zijn sperma al in de eerste twee minuten. De rest van het halfuur heeft hij nodig om haar ‘dicht te lijmen’ zodat ze niet nog eens paart met een ander. En het leek nog wel zo’n echte heer. Over heren gesproken, een leuk weetje uit Terra insecta van Anne Sverdrup-Thygeson: Van de oude Grieken tot aan Shakespeare dachten deze mannen destijds dat bijen (hommels behoren ook tot de bijen) aangestuurd werden door een koning. De leider was immers uitgerust met een angel als wapen. En al die harde werkers dan, dat konden toch onmogelijk vrouwen zijn? Tja de realiteit is toch echt dat de nuttelozen in het nest, die niet eens voor hun eigen eten kunnen zorgen, mannen zijn. Helemaal nutteloos zijn ze overigens niet. De aardhommelman wordt eind van de zomer geboren met als enige doel het bevruchten van een koningin, om in de herfst tijdens het eerste koude momentje te sterven. Tja, deze mannen denken levenslang echt maar aan een ding.

29 Koninginnedag

 

 

 

 

 

 

Atalanta

Er was eens een Nederlandse onderwijzer, schrijver en natuurbeschermer aan wie we veel natuurliefhebbers te danken hebben. Deze Jac. P. Thijsse schreef honderd jaar geleden in zijn boek Van vlinders, bloemen en vogels dat alle vlinders in hun thuisstreek overwinteren, zoals vleermuizen dat ook doen. “Ook al”, schrijft hij, “hoorde ik onlangs dat iemand in alle ernst meende dat sommige vlinders naar warme landen trokken”. Thijsse kon het niet geloven.
Er waren eens twee Franse vuurtorenwachters op een eiland voor de kust van Normandië, bijna vijftig jaar geleden. Het was in de nacht van elf op twaalf oktober en het is dat ze met tweeën waren en voldoende koffie op hadden, anders hadden ze gedacht dat de ander betoverd was door gezang van zeemeerminnen. Maar toen honderden atalanta’s rond hun vuurtorenlampen vlogen, hielden ze hun adem in, knepen in elkaars ruwe handen en hun borstelige wenkbrauwen schoten omhoog. Ze konden het niet geloven.
Er was eens een vrouw, ze zat afgelopen zomer in de tuin. In haar ooghoek zag ze iets donkers op zich afkomen. Ze hoorde het ‘frrrrt’ van papierachtige vleugels, onderdrukte de neiging om met haar handen te wapperen en voelde een vlinder op haar hoofd landen. Een paar tellen later streek een atalanta voor haar neer, op tafel. De vlinder stak haar roltong uit en poetste die met de twee borsteltjes die op haar hoofd zitten. Ze liet haar voelsprieten, die wel uit parels gemaakt leken, bewonderen.
Nu zag de vrouw een atalanta met vleugels die eruit zagen alsof ze nog nat waren van de verf, met kleuren die van binnenuit schitterden. Dan weer landde er een gehavend exemplaar op haar schoot met rafelige vleugels in fletse kleuren. De vrouw dook in de boeken en las. Ze kon het niet geloven.
De atalanta vliegt, soms solo en soms in groepjes, in een paar weken van hier naar de Middellandse zee. Over bossen, bergen, zeeën en dalen. Gedreven door een innerlijke kalender, geholpen door een ingebouwd kompas en gedragen door de noordenwind. In de zomer keert de Atalanta weer terug naar onze brandnetels, vlinderstruiken en tafels. Niet te geloven toch?

31 atalanta

 

 

 

 

 

 

 

Roodborstje
Gisteren zag ik een roodborstje in de tuin, het leek alsof hij kwam inspecteren of dit een goede woonplek zou zijn. Ik was zo blij dat ik hem zag en ik hoop heel erg dat hij terugkomt. Nou ja, terugkomen? Ik heb nog nooit iemand zien terugkeren uit de dood, dus het zal niet het roodborstje zijn dat zich in het voorjaar te pletter vloog tegen het keukenraam. We zaten nog midden in onze verhuizing en de dag nadat we de luxaflex van de vorige bewoners hadden weggehaald lag onze roodborst dood op het pad onder het keukenraam. Nadat hij een begrafenis onder de appelboom in de tuin had gekregen, wist ik niet hoe snel ik versieringen voor de ramen moest hangen zodat andere vogels niet ook zouden verwachten dat ze er doorheen konden vliegen.
Maar nu ik iets meer over roodborstjes heb gelezen kan het ook anders gegaan zijn. Roodborstjes zijn namelijk erg driftig als het gaat om het verdedigen van hun territorium. Hoe schattig en lief wij ze ook vinden en denken dat ze naar binnen willen als ze tegen het raam tikken, de realiteit is anders. Het liedje zou eigenlijk als volgt moeten gaan: ‘Roodborstje klopt tegen ‘t raam tok tok tok, hé buurman donder toch op, donder toch op.’ Het zijn namelijk vechtersbazen die, als het moet, doorgaan tot de dood erop volgt. En aangezien de spiegel een uitvinding is van de mens, die door menig dier niet wordt begrepen, denkt de roodborst dat hij een indringer ziet als zijn spiegelbeeld in de ruit verschijnt. Daarom tikt hij tegen het raam. De zogenaamde vijand blijkt er een te zijn die niet van wijken weet, dus de roodborst zal zich blijven verdedigen tot hij uitgeput en soms zelfs dood neervalt.
Dus in plaats dat hij zich te pletter vloog tegen ons raam, vraag ik me nu af of hij zich niet pletter vocht. Want in alles wat rood is, ook in onze kleding, ziet de roodborst een vijand. Laat ik nu net een truitje aan hebben met veel blauwe maar ook een paar rode strepen. Snel sla ik de boord van mijn mouwen om en leg een vouw in de stof rond mijn middel zodat alle rode strepen bedekt zijn. Hij mag best denken, wat heeft die vrouw een raar truitje aan, zolang ie maar niet denkt dat deze plek al bezet is. Want een tuin zonder roodborstje in de winter is wel erg grauw.

Ellie Burgin
Ellie Burgin

 

 

 

 

 

 

 

 

Vuurwants

Met moeite bereiken de lage zonnestralen de stenen onder de heg. Ik manoeuvreer erheen, een kop thee in de hand, over stapstenen en door de schrale opkomst van een te laat ingezaaid bijenbloemenmengsel. Bij de stenen aangekomen, die geduldig wachten tot ze aan de rand van de nog te graven vijver zullen liggen, blijk ik niet de enige te zijn die er van het najaarszonnetje wil genieten.
Het krioelt er van de beestjes met eng uitziende maskers op hun rug. In een zwarte tekening op een rode ondergrond staren twee holle ogen boven een driehoekige neus en een onvriendelijke mond me aan. Ze kruipen over elkaar heen en hoe langer ik kijk hoe meer ik er zie. In een spleet tussen de stenen sleept er eentje gehaast een bolletje zaad met zich mee. Bovenop de stenen blijkt een heel gezin te zitten met kleine oranjerode exemplaren, nog zonder maskertekening. Op de grond tussen de blaadjes zie ik ze en ook op de takken en zaaddozen van het kaasjeskruid.
En dat laatste blijkt nu net de reden waarom ik ze in groten getale zie, de vuurwantsen. Want ze zijn niet alleen dol op linde- en Robiniabomen maar ook op Malva. Kaasjeskruid dus. En laat dat nu net een bloem zijn uit het zaadmengsel die het wel goed doet zo laat in het jaar. De vuurwantsen zuigen met hun snavelig tuutje – daarom behoren ze ook tot de orde der snavelinsecten, lees ik – de sappen uit de stelen of het zaad van deze plant. Overtuigd vegetariër zijn ze niet, want zo nodig steken ze hun snuit ook in andere insecten. En als het moet is dat zelfs een soortgenoot. Veel invloed zal het niet hebben op het voortbestaan van de populatie, want wat ze het liefst de hele dag doen is zich voortplanten. En ja, wat is dan een betere plek dan een stel warme stenen in de najaarszon met voldoende kaasjeskruid binnen snuitbereik. Het schijnt namelijk dat het zaad van kaasjeskruid vroeger bekend stond als lustopwekkend. Malva, de Latijnse naam van deze plant, stamt af van het Griekse woord malakos dat zacht of kalmerend betekent. Dat is misschien maar goed ook want na de daad blijven het mannetje en vrouwtje nog dagenlang met de punten van hun achterlijf aan elkaar vastzitten, terwijl ieder de andere kant opkijkt. Een kalmerend middeltje kan dan vast geen kwaad.

33 Vuurwants (2)

 

 

 

 

 

 

Herfstblad

Met een kruiwagen vol herfstblad struin ik deze ochtend door de tuin. Aan de randen laat ik het bladeren regenen. Ook strooi ik daar waar ik in de lente sla en boontjes wil zaaien en de grond wel wat humus kan gebruiken. Daar heb ik meer dan één kruiwagen met herfstblad voor nodig en dat treft, want we hebben een kuubzak vol. In een weekend dat anderen hun tuin bladvrij bliezen, harkten wij het juist erin.
Honderden tegels haalden wij eerder dit jaar uit de tuin en haast zo snel als wij ze aan de straat zetten (met een briefje: ‘gratis meenemen’) zo vlot verdwenen ze. Begin november werden de appel- en perenbomen geleverd. Nou ja, bomen. Boompjes. Ook een kersenboom, een vijg, verschillende bessenstruiken (ieniemienie nog) en kruiden. Lekkere ruikers als lievevrouwebedstro en kamperfoelie. Die laatste zal hopelijk naar ons slaapkamerraam klimmen zodat wij in slaap vallen met haar heerlijke geur, kamperfoelie is een nachtbloeier. De gouden tip om deze plant onder je slaapkamer te planten komt van kweker Romke van der Kaa die boeken schrijft met titels als ‘Verwilderen’, ‘Buiten de perken’ en ‘Alles kan wachten’. Zijn boeken staan vol met handige weetjes en zijn jarenlange ervaring deelt hij met humor en vlotte pen. Of je nu een dromer of een doener bent in de tuin, of zelfs niets met tuinieren hebt, zijn boeken lezen heerlijk weg.
Niet eerder in mijn leven dacht ik vijf jaar en zelfs langer nog vooruit, maar alle bomen, struiken en planten hebben een plekje gekregen waar ze groot mogen worden. Eerst zat ik nog in mijn maag met al die onvruchtbare, zanderige plekken waar de tegels hebben gelegen. Maar ook daarvoor had Van der Kaa een oplossing. Kies planten die passen bij de grond. En laat een weelderige bloemenweide nu net schrale zandgrond nodig hebben. Aan de voorkant komt, tussen de hemelsleutels en ijzerhard, een laagblijvend bloemenmengsel. Een zakje met meerjarig bloemenzaad ligt al klaar voor een stukje in de achtertuin. Hoge bloemen zoals kaardenbollen, waar puttertjes dol op zijn als er zaad in zit. En dat is precies de reden waarom we dit alles doen. We genieten van het gegons van bijen, gefladder van vlinders en andere insecten tussen de bloemen. Daarna van de vruchten en de zaden waar de vogels van zullen smullen en wij hopelijk ook een beetje. En zeg nou zelf, als de dag begint met spelen in de herfstbladeren en het bekijken van een musje dat met acrobatische toeren zonnebloemzaadjes lospeutert, dan begint die toch goed.

34 Herfstblad (1)

 

 

 

 

 

 

Mol

Er is een mol in de tuin, hoera! We hebben een magisch beestje erbij. Hoe vaak in je leven heb jij een mol boven de grond gezien? Ik één keer en als ik eraan terugdenk word ik meteen weer enthousiast. Afgelopen zomer fietsten we door de Biesbosch en plots koprolde er een donker vachtje voor mijn wiel uit over het fietspad. Stom genoeg vergat ik een foto te maken en terwijl we het beestje naar de berm dirigeerden – om overrijden te voorkomen – viel het ons op dat de muis, waarvoor we de babymol aanzagen, geen staartje had. Daarbij rennen muisjes en deze hobbelde en rolde. Later dacht ik aan een passage uit het boek ‘Weideland, een jaar uit het leven van een Engels veld’ van John Lewis-Stempel. Hierin beschrijft hij hoe hij in de nacht een mollenjong tegenkomt dat door moeder het huis uit is gezet en bovengronds op zoek moet gaan naar een nieuwe woonplek. Toen ik op internet naar plaatjes zocht, wist ik het zeker: we hadden een babymol gezien. Met deze gevaarlijke start van een solitair bestaan eindigen velen als een mol voor de kat. Of hond, of roofvogel. Maar de mol in onze tuin heeft het dus gered en legt nu een gangenstelsel aan met slaap-, nest- en voorraadkamers. Is het gangenstelsel af dan zie je geen nieuwe molshopen meer komen en keert de rust bovengronds terug. Wat je dus vooral niet moet doen is de molshoop plat stampen waardoor de gangen instorten, de mol schade gaat herstellen en – je raadt het al – er opnieuw molshopen verschijnen. Beter is het om de aarde lichtjes te verspreiden en je ziet er al gauw niets meer van.
Ik ben blij met mijn ondergrondse tuinman, in tegenstelling tot sommige andere grondbewoners als de woelmuis eet de mol niet van de boom- en plantenwortels. En al eet de mol het liefst regenwormen, er staat nog iets op zijn menu waar ik blij mee ben. Naaktslakken. Ooit riep ik dat ieder dier welkom is in de tuin. Maar toen ik op één avond achtennegentig slakken telde was ik toch minder blij. Zonnebloemen, spinazie, lupine en hele kroppen sla gingen eraan. Maar denkend aan de geweldige film ‘The Biggest Little Farm’ wist ik dat de oplossing nabij was. En dat ik geduld moest hebben. Eerder dit jaar scharrelde er al een egel – ook zo’n slakkensnoeperd – door de tuin nadat het hekwerk tussen ons en de buren verwijderd was. En nu krijgen we ook nog hulp van de mol. En weet je wat die kan? In stereo ruiken, zoals wij horen, om een slak goed te kunnen lokaliseren. Welkom mol, graaf gerust je gangen en eet smakelijk.

35 Mol (3) 35 Mol (2)

 

Putters

Vorig jaar verhuisden we naar een klein huurhuis met, voor ons veel belangrijker, een grote tuin. Die bestond vooral uit steen, wat gras en kale aarde. Het was even wennen, een andere tuin, andere buren, andere vogels, andere gebruiken. Het meegenomen voederhuisje voor mezen werd direct in beslag genomen door twee tortelduiven, die er amper in pasten, koolmezen lieten zich niet zien. Wel mussen, die hun onderkomen gezellig onder de dakpannen van onze slaapkamer hadden. De tegels haalden we zo snel mogelijk uit de tuin. Het gras, en alles wat zich ertussen bevond, mocht groeien. We zaaiden en plantten. Ik hoopte op putters in de winter. De vogeltjes waar onze oude buurvrouw Rina zo gek op was en die vroeger nog zeldzaam waren. Om putters naar de tuin te lokken, zaaide ik een bloemenmengsel in met kaardebollen. Niets daarvan kwam op. Aangezien de grond nog maar net verlost was van tegels, verwelkomde ik alles wat er wilde groeien, ook de aangewaaide teunisbloemen, waarvan het fluorescerend geel zo mooi contrasteerde met het blauwe avondlicht. En wat bleek, ze lokten de vogels evengoed. Onverwacht kleurde een grijze februaridag rood-wit-zwart-geel: putters snoepend van de teunisbloemzaden! Wat niet alleen bijzonder was vanwege de mooie patronen in het verenkleed, of het feit alleen al dát ze er waren. Nee, het kwam door Rina. Haar man Gerard hield vroeger putters in zijn volière. Kort nadat hij was overleden, had iemand die vogels gestolen. Dus toen er na verloop van tijd spontaan putters in de tuin verschenen, was haar vreugde groot. “Dat had Gerard mooi gevonden”, besloot ze haar vaak vertelde verhaal. Toen Rina overleed, gaf haar schoonzoon ons een bak zaadjes. “Willen jullie de putters af en toe voeren? Voor moeders?” Vlak voor de verhuizing was het zaad op. Onze eerste winter hier, een dorp verder, waren ze er weer: putters. Dat had Rina mooi gevonden.

foto’s door Peter Bongaerts

foto 1 Putter met naamvermelding Peter Bongaerts foto 2 Putter met naamvermelding Peter Bongaerts

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Paling in de polder

Ik ben jaloers op Ad. 72 Jaar oud, maar werkt in de moestuin alsof ie 27 lentes jong is. ’s Avonds is Ad, naar eigen zeggen, behoorlijk uitgeteld maar daar merk je overdag helemaal niets van. Het is niet alleen het energieke werken waar ik hem om benijd. Zijn kennis van de natuur is groot. Stel je eens voor dat we zonder elektriciteit en internet komen te zitten. De winkels raken leeg en we moeten leven van wat de natuur ons biedt. Weet jij hoe je je moet redden? Ik niet. Ad wel. Hij weet hoe de hazen lopen, zeg maar. En ook hoe je ze moet vangen, villen en bereiden (ware het niet dat ze inmiddels samen met de huismussen op de rode lijst staan).

En nee, niet alles was vroeger beter. Wat vroeger wel beter was: de biodiversiteit in de natuur. Wat me soms moedeloos en droevig stemt is dat ik in de honderd jaar oude boeken van Jac. P. Thijsse (1865-1945) – onderwijzer, schrijver en natuurbeschermer – al lees over de achteruitgang van de natuur. Hij zag hoeveel rijker de natuur was in zijn kinderjaren ten opzichte van de vroege twintigste eeuw, toen hij zijn natuurboeken voor de jeugd schreef. Ik ontkom er niet aan om door de ogen van Jac. P. Thijsse om me heen te kijken als ik door de karige groenstrookjes wandel die we natuur noemen. Och, wat zou ik toch graag eens in een tijdmachine stappen om te zien hoe Terheijden en haar omgeving er in Thijsses tijd uitzag.

Nou, na dit toch wat treurige relaas is het goede nieuws dat ik in Ad een soort van tijdmachine heb gevonden. Want wat stond ik met mijn oren te klapperen toen hij vertelde dat hij als kind, omstreeks 1960, paling, salamanders en snoeken ving in de sloten bij De Hartel. Dat het water er zo helder was dat je tot op de bodem kon kijken omdat het kwelwater was, afkomstig van het Kempisch Plateau. Ik wandel er wel eens, via De Hartel door de weilanden naar het kanaal. Ik zag er eens een ree. Kieviten. Lammetjes. Maar paling in de polder? Behalve een ietsepietsie jaloers ben ik vooral blij met Ads gedeelde ervaringen. De omgeving krijgt tijdens een wandeling toch meer betekenis met dit verhaal in mijn achterhoofd.
Dus nu het nog kan, praat met je (groot)ouders en dorpsgenoten over vroeger. Nee, dat is niet saai. En ja, vroeger was alles – wat de natuur betreft dan – beter. Dus reis mee in hun verhalen en koester de tijdmachine die je tot je beschikking hebt. Verwonder je. Geniet.

36 paling in de polder 2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bedelmerel

Help, ik heb een bedelmerel. Eigen schuld, zou je zeggen. Maar ik kan er niets aan doen! Heb je wel eens een merel diep in de kraalogen gekeken? Nou dan.

In de winter voerde ik de vogels bij. Havervlokken voor duiven, rozijnen voor merels, zonnebloempitten voor koolmezen en het roodborstje. De kauwen aten alles. (Dat een merel een rozijnenliefhebber is, las ik trouwens in Dagboek van een merel geschreven en geïllustreerd door Hay Wijnhoven. Geweldig boekje, de liefde voor de merel spat van de pagina’s.) Voor onze voorjaarsvakantie begon ik met afbouwen zodat de voederstop een natuurlijk verloop zou hebben. Toen we terugkwamen leken alle vogels gewend. Op een na. Zat ik in de tuin dan kwam de merel naar me toe, steeds wat dichter. Koppie schuin en zachte keelgeluidjes makend. En ja hoor, daar ging ik. ‘Wil jij wat rozijntjes?’ hoorde ik mezelf allerzoets vragen. Ik dook de bijkeuken in en haalde ze. Hij kwam steeds vaker dichterbij. Dat vertrouwen, dat moest toch beloond. Hup, weer rozijntjes. Zodoende wist hij van mijn onuitputtelijke voorraad.

Nu heeft hij jongen. Normaal eet hij alles zelf op, maar tegenwoordig stouwt hij moeiteloos vijf rozijnen in zijn bek en propt er nog een vlieg bovenop als kers op de taart. In sneltreinvlucht gaat hij ervandoor en even snel is hij terug en zoekt driftig verder naar eten. Hij wordt smaller en doffer. En dwingender. Hij weet van mijn buit in de bijkeuken. Zodra ik aan de tuintafel zit, klinkt er – tak – op de schutting: de merel. Bleef hij daar eerst nog wachten, nu hoor ik – plok – op het golfplaten dak tegenover de bijkeuken wanneer ik de deur opendoe om rozijnen te pakken: de merel. Als ik vanuit de keuken naar buiten staar: de merel. Indringend kijkt hij me aan vanaf de poort. Als ik de woonkamer in ga, springt er ongeduldig iets zwarts voor de ramen: de merel. Zodra ik buiten kom: PLOK de merel. Zodra ik buiten zit: TAK de merel.
Wanneer ik ’s avonds in bed eindelijk mijn ogen sluit, hoor ik alleen nog maar PLOK-TAK. Steeds sneller. Terwijl ik probeer weg te rennen van het geluid, valt er een schaduw over me heen. Priemende kraalogen nagelen me aan de grond. Help, de bedelmerel! Ik schrik wakker. Vandaag ga ik het anders aanpakken. Ik leg twee keer rozijnen neer. En alleen als hij het niet ziet.

foto’s door Peter Bongaerts

38 beeld bij column bedelmerel met bronvermelding fotograaf SerenaKoi via Pexels Stockfoto

column bedelmerel foto met bronvermelding Peter Bongaerts uit Terheijden

 

 

 

 

 

 

Koninklijk bezoek

Ik heb een baaldag en denk: wat een rotleven. Ik plof neer in de tuin, mopper, neem een slok thee en ben stil. Goh, al die tinten geel en paars. Bijen zoemen, appels krijgen blosjes en de kruisbessen zijn rijp. Het leven is misschien zo gek nog niet. Daar landt een koninginnenpage op de vlinderstruik. Ivoorkleurig, betoverend met een prachtige zwarte tekening en een diepblauwe band langs de achterrand van de vleugels, met in het midden twee rode stippen. Het leven is fantastisch. Ik duik in het insectenboek. Tot mijn verbazing lees ik dat de eitjes geel en kogelrond zijn.
Eerder ging ik, na een tip van een kennis, op zoek naar zwarte eitjes op de venkel. Die vond ik natuurlijk op geen van de planten die ik speciaal in de tuin had gezet om deze grande dame te lokken. Wel zag ik een klodder vogelpoep in de venkelbloem. Getverdegetver, dacht ik nog. Maar nu lees ik dat uit het eitje een rups komt die op een vogelpoepje lijkt. En dat die pas na de eerste vervelling zijn bekende groen-zwart-oranje jas krijgt. Na nog drie keer vervellen gaat de rups verpoppen en na een winterslaap vliegt de koninginnenpage uit, als er niet gesnoeid is.
Ik spurt naar de venkel in de voortuin. Ja! Dat ik dat niet eerder heb gezien. Die twee uitstulpingen bij zijn hoofd: de vogelpoep blijkt een rups. Slim, want geen vogel eet de stront van een ander. Ik zoek naar eitjes en ik vind er een, stralend als een mini zon aan het venkelloof. Ik voel me de koning te rijk. Steeds ga ik weer even kijken naar mijn rups. Weet je wat, ik ga hem iedere dag fotograferen. En dat eitje ook. Het hele proces van eitje naar rups en alle stadia daarna, leg ik vast in beeld en taal. Een heel project zie ik voor me. En dat gewoon in de voortuin. Oja, had ik al gezegd dat het leven werkelijk fantastisch is?
Enthousiast laat ik de volgende dag de vogelpoeprups aan mijn vriend zien. Die reageert voorzichtig dat hij er geen leven in ziet. Nu hij het zegt, het is ook wel een beetje raar dat de rups een dag later nog precies op dezelfde plek in dezelfde houding zit. Misschien is hij al verveld, opper ik. Ja, dat moet het zijn. Ik zie alleen nergens een koninginnenpagerups, niet op de venkel, op de wortel of de valeriaan. Ondertussen vraag ik me af hoe er uit dat gele balletje zo’n dikkerd kan komen. Op YouTube vind ik de video Koninginnepage van eitje tot vlinder. Prachtig gefilmd. Dat lukt nooit met mijn telefoon. En ja, wat er uit dat eitje komt lijkt inderdaad in de verste verte niet op mijn vogelpoeprups.
Maar toch. Er was hoog koninklijk bezoek en ze heeft minstens een eitje gelegd. Dus ik raak die venkelplanten dit jaar niet meer aan. En dan, volgend jaar mei, vliegt hier hopelijk de volgende generatie. Ik kan niet wachten.

Link naar Koninginnepage van eitje tot vlinder: https://www.youtube.com/watch?v=ptjLZpHMRU0

39 -2 koninklijk bezoek

39 Koninklijk bezoek

 

 

 

 

 

 

Wesprespect

Zitten we net buiten aan de koffie met kaneelamandelen in chocolade, komen die wespen weer. Eentje neemt zo een duik in de cappuccino. Erik ziet het gebeuren en sleurt haar er aan de vleugels uit. Ik heb geen zin in gemep en gewapper aan tafel en zet het schaaltje met fruitafval van ons ontbijt aan de andere kant. Probleem opgelost, ze hebben alleen nog maar interesse in de appelresten.
Het is september en het lijkt alsof ze er ineens zijn, maar voor mevrouw wesp is het hoogtepunt van het jaar al voorbij. De taak van de werksters zit erop na maanden keihard werken. Eerst bouwen ze een nest van papier. Het liefst maken ze dat van verrot en broos hout. Tja, dat is geloof ik wel een juiste omschrijving van ons tuinmeubilair. Ik hoorde de wesp die op de stoel naast me zat gewoon knagen. Daarna voeren ze de larven in het nest met vleesballetjes, de ene keer gemaakt van andere insecten en hun larven, dan weer van platgereden dieren.
Uiteindelijk vliegen de nieuwe koninginnen en mannetjes goed doorvoed uit en daar zit je als werkster, met je lege-nestsyndroom. Wat doe je dan? Snoepen natuurlijk! Hoe handig is het dat eind van de zomer al mensen buiten zitten met hapjes en drankjes.
Voor wie denkt: ik mep die irritante wesp wel even dood, dan ben ik er mooi van af. Wacht even. Ten eerste scheidt een gedode wesp kennelijk een geurtje uit waarvan andere agressief worden. Niet zo handig, ze wonen in een nest met meer huisgenoten dan jij. Ten tweede hebben die wespen dit seizoen ik weet niet hoeveel muggen voor je gevangen. En hoe denk je dat het in de buurt geroken zou hebben als wespen niet hadden geholpen om kadavers op te eten? Juist.
In plaats van domweg in de aanval te gaan, kun je ook een beetje meebewegen. Die wespen zijn er toch, net als wij. Zet gewoon iets lekkers voor ze neer en je hebt er geen kind aan. Wist je trouwens dat bijen eigenlijk veganistische wespen zijn? Bijen zijn namelijk geëvolueerde wespen die hun larven op een gegeven moment alleen nog maar stuifmeel te eten gaven. En zonder bijen, die voor bestuiving van gewassen zorgen, hebben wij geen eten. Een beetje wesprespect is dus toch wel op zijn plaats.

30 wesprespect stoel

 

 

 

 

 

De herfst

De herfst houdt van me, de herfst houdt niet van me. De herfst houdt van me. Hij betovert, schotelt me een wereld voor waarin witte wieven me uitzwaaien wanneer ik ‘s ochtends langs de rivier het dorp uit fiets. Hij sleept me mee in zijn sprookjeswereld waarin met goud gesponnen spinnendraden door de lucht zweven of als glinsterende slingers tussen bedauwde planten hangen. Ze laten de dag feestelijk beginnen. De herfst waarin ik, zonder echt vroeg op te hoeven, zo gemakkelijk het blauwe uur beleef. De witte berkenbast licht op en de bladeren dansen als gouden lovertjes in de wind. De herfst die mijn vingers en mond dieppaars doet kleuren na een handje bramen. Tomaten met zoveel umami dat alles wat ik ermee maak, smaakt alsof ik een sterrenkok ben. Bomen met fluorescerende bladeren die, zelfs zonder zon, licht lijken uit te stralen. Krullend blad op de grond waarin insecten dromen over wat gaat komen. Maar dan …
Dan breekt de saaiste periode van het jaar aan. De herfst houdt niet van me wanneer de verwarming aan moet, voeten koud blijven, natte was weigert te drogen en de bijkeuken gaat schimmelen. Hij houdt niet van me als de dagen, waaruit alle kleur en geur verdwenen zijn, zich aaneenrijgen. En als het dan al even licht is, dan is het grijs. Vijf eindeloze, kale bomenmaanden. Wat kan ik doen tegen deze donkeredagendepressie? Eten. Waarom zijn er anders feesten als Sinterklaas en kerst in het leven geroepen? Juist, en het lekkerste eten maak je zelf. Dus ik sleep pompoenen, bieten, wortelen, kolen, noten en pitten naar de keuken. En ik sla veel chocolade in. Heel veel. Ik schil, snij, stoof en stamp me in het zweet en eet mezelf gelukkig. De herfst houdt van me.

40 Column De herfst

 

 

 

 

 

 

De vijver knispert
(column die liever een haikutreintje werd)

de vijver knispert
roodborst zingt zijn waterval
met achtergrondkoor
van schuurmachine
en snelweg in ochtendspits
kikker zit hier stil,
alleen, maar ik weet,
verscholen tussen stenen
voorbij mos en plant
woont een kolonie
die pas bij een tsunami
uit haar grotten komt
Truus trippelt langs slak,
drinkt, haar snorharen dansen
als waterlopers

41 foto haiku de vijver knispert

 

 

 

 

 

 

De mus is terug!

Het was een warme zomeravond – daar zal het aan liggen, aan die versuffende hete zomer – en we zaten eindelijk buiten na een dag van vrijwillige opsluiting met de gordijnen en ramen dicht. Het was stil op wat gebrom en gezoem na.
‘De musjes zijn weg’, zei Erik.
En verdomd dat het waar was, ze waren er echt niet meer. Na die opmerking viel de leegte die ze hadden achtergelaten niet meer te negeren. Onze musjes, die normaal gesproken nog geen vierhonderd meter van huis vliegen, bleken vertrokken. Ze kwetterden me voorheen de oren van mijn kop. Bedreven de liefde net zo gretig als dat ze ruzieden en speelden. Ze scheerden regelmatig frrfrrfrrrt rakelings langs mijn hoofd. Hun gezellige geklets onder de dakpannen van onze slaapkamer. Fluisterend gefluit in de ochtend hoog in de meidoorn. Getrippel in de dakgoot van mijn schrijfkamer. Hoe kan het dat ik ze niet meteen miste?
Het wonen in een oud huis met dakpannen heeft het voordeel dat je dat deelt met mussen. Een nadeel is dat het onder dat knusse dak wel erg heet wordt in de zomer. Tijdens de hitte besproeiden we het regelmatig om de warmte in onze slaapkamer, en die van de musjes, een beetje te beteugelen. Voorzichtig zodat zowel wij als zij geen lekkage kregen. Tot de oproep kwam om spaarzaam om te gaan met water en we stopten met koelen. Ik denk dat het de mussen toen te heet onder de vleugels werd. Lopend in de buurt langs heggen met mussen vroeg ik me af of het misschien die van ons waren.
De zomer ging voorbij en de herfst kwam. Nou ja, herfst. Het is dat de dagen korter werden en het mooie lage licht haar intrede deed, maar verder leek het meer op nazomer. En terwijl ik mijmerend op het bankje onder de meidoorn zat, klonk er plots het vertrouwde frrfrrfrrrt over mijn hoofd. De troep landde druk kwebbelend in de appelboom. Ze keken naar de dakkapel, overlegden even, vlogen op en streken neer op de schutting. De kolonie keek omhoog, terwijl de stoerste het dak inspecteerde, en juichte toen er goedkeurend naar beneden werd gekwetterd.
Eindelijk weer meer vogelleven in de tuin want niet alleen de mussen zijn terug van weg geweest. Koolmezen springvliegen van zonnebloem naar teunisbloem. En een roodborst zingt iedere avond vlak voor zonsondergang zijn melancholisch lied. De mussen en wij luisteren er stil naar en trekken ons dan binnenshuis tevreden terug.

foto door Peter Bongaerts

42 Foto Peter Bongaerts de mus is terug

 

 

 

 

 

 

Nijlganzen

Ze zijn er weer! Twee nijlganzen strijken neer in de twintig meter hoge spar. Eerst dacht ik dat het een stel was dat elkaar, na een lange, afzonderlijke reis, ieder jaar hier weer treft. Hoe romantisch om je geliefde al van ver aan te zien komen. Maar dan lees ik dat nijlganzen hun hele leven samen blijven en dat het sinds eind jaren 60 een standvogel is. Ze trekken dus niet meer. Broeden doen ze op de grond maar ook in boomholtes. Én in oude nesten van roofvogels, aldus de online vogelgids. De spar is dik 70 jaar, wie weet wie er allemaal in gebroed hebben. Zittend in de top, die iets weg heeft van een veilige mand, kijkt zij tevreden rond. Ze ziet het nest al voor zich en schudt ongeduldig met haar staart. Hij geeft een paar takken lager commentaar:
‘Gak, gak, schat, we hebben inkijk. Daar staat al zo’n mens met een verrekijker.’
‘Maar liefje, kom nou hier. Zo mooi! Je ziet de molen, de schans. En die enge windmolens zien er veel minder gevaarlijk uit.’
‘Gak, gak, schat, daar komen eksters aangevlogen, die hebben in deze boom al hun nest. En ze lusten straks echt wel een lekker ganzenei.’
‘Ach, liefje, die zijn toch veel kleiner dan wij.’ Ze schudt nog eens met haar staart. ‘Kom nou.’
‘Gak, gak, schat, ik vind het maar niks. Het idee alleen al, die herrieschoppers onder ons. Ga toch mee naar de wei.’
Hoewel het stel jaarlijks terugkomt, bouwt het nooit een nest in de spar. Wat komt het dan doen? Misschien keren nijlganzen, net als ooievaars, terug naar de plek waar ze geboren zijn en halen ze herinneringen op.
‘O liefje, vanaf deze tak vloog ik voor het eerst naar beneden. Nou, ja omdat mama me duwde, anders was ik nooit gegaan. Maar ik kon het! Ik vergeet het nooit meer.‘
‘Gak, gak, schat, dat weet ik toch. Kom, we vliegen naar mijn plek.’ Hij spreidt zijn vleugels, zij volgt dan maar. Ze scheren over daken naar het huis aan de rivier en landen in een oude boom. ‘Kijk, vanaf deze tak was ik die kat te slim af.’
‘Och liefje, dat weet ik toch,’ zucht ze. Ieder jaar wordt de kat groter en zijn ontsnapping sensationeler. ‘Je bent de snelste, de slimst een de sterkste. ‘ Dan ziet ze zijn brede borst witgoud oplichten in de zon, zijn roze poten nog feller dan anders. Ze schudt met haar staart en zegt: ‘Kom, laten we toch maar in de wei een nest maken.’
‘Gak, gak, schat dat is het beste wat ik vandaag heb gehoord.’
Ze staan op, spreiden gelijktijdig hun vleugels en zijn weg.

43 de nijlganzen zijn er weer DEF 50db

 

 

 

 

 

 

 

 

Laat paardenbloem in plantsoen

Stop. Stop! STOP! Stop met paardenbloemen uittrekken. En helemaal uit een nikserig plantsoen op een parkeerplaats achter een winkelcentrum, zoals ik net in Breda zag. Waarom? Waarom zou je in vredesnaam daar paardenbloemen uittrekken? Sowieso zou je ze moeten laten zitten, als je het mij vraagt. Het is hét eten is voor vlinders, bijen en hommels. De koninginnen komen in het begin van het voorjaar massaal uit hun nest en wat hebben ze nodig? Juist, zoet! De paardenbloem. De vroegste bloesems en die paar voorjaarsbollen zijn echt niet genoeg om hun honger te stillen. Het gaat nog steeds niet goed met de insecten, maak het ze nou niet nog moeilijker. We hebben ze nodig, wie anders bestuift onze gewassen?
Het is een van de weinige zonnige dagen dit voorjaar en na een fijn fietstochtje kom ik met het pontje weer thuis. Een tuin vol minizonnen lacht me toe. Prachtig! Ik zak op mijn knieën om ze weer eens van dicht bij te bekijken. Doe maar mee, en nou niet denken dat je heus wel weet hoe een paardenbloem eruit ziet. Kijk naar die duizelingwekkende hoeveelheid gele blaadjes. Lintbloemen zijn het, honderden bloemen op één steeltje. Je voelt je meteen vrolijker. Hoe kun je die er nou uittrekken, vraag ik me af. Als je dat doet dan ben je de Gargamel van de paardenbloemen (je weet wel, die van de smurfen); ‘ik háát paardenbloemen’. Ik kan er met mijn verstand niet bij. Buiten dat de bloemen goed zijn voor de beestjes en een lust voor het oog, kan het slim zijn om er een tuin vol mee te hebben, want mocht de pleuris uitbreken, dan heb jij gezonde voeding binnen handbereik. Alles van deze plant is eetbaar. Met de jonge bladeren, vol vitamine A en C en verschillende mineralen, maak je een prima slaatje. Mijn oma liet mijn vader als tiener de bladeren plukken van de nog niet bloeiende planten, die smaakten beter. De wortel rasp je er rauw doorheen. De gele bloemen doen het er schitterend in, ook op een taart of in een karaf water. De bloemknoppen bak je in de pan met wat daslook, naar recept van mijn moeder. En van de geroosterde wortel maak je surrogaatkoffie.
Een paardenbloem staat, volgens het boek Bloemen, taal en symboliek, voor trouw en loyaliteit, waarschijnlijk omdat hij het altijd en overal doet, ongeacht de omstandigheden. En het schijnt dat wanneer je op het vruchtpluis blaast en als alle pluisjes tegelijk wegvliegen, je wens zal uitkomen. Ik pluk, blaas en…. alles weg. Straks, als alle gazons en plantsoenen honderden zonnen hebben, dan weet je het wel.

45 laat paardenbloem in plantstoen